Arjen 1
Arjen 1 - De Omzwervingen van de Profeet
Op een warme zwoele nacht lag Arjen in zijn Heilige Bed vlakbij het Nieuwe Bergmassief van ethtopie, terwijl zijn stekels over de rand van het bek staken. Met een jolige klets stond hij op. Tenminste, dat dacht hij. In feit bleef hij gewoon slapen. Pikant detail: hij was namelijk aan het dromen. Dat had niemand verwacht, aangezien hij overdag ook altijd al droomde. Dromen over vrijheid, gelijkheid en revolitie schalden uit zijn hese gelaat waar zijn stem een hoge toon produceerde. Maar deze keer droomde hij anders. Hij werd bestormd door een kudde hitsige wilde cspantoffeldiertjes die hun ding deden. Na vier maal hun ding gedaan te hebben, hadden ze genoeg van hun ding doen waarna ze andere dingen gingen doen, die nou eenmaal ook gedaan moesten worden. Alhoewel ze hier niet veel zin in hadden, stortten ze zich toch op hun verse taak, bestaande uit het uitvoeren van overige dingen en een reeds eerder genoemde taak. Ondertussen was Arjen nonchalant de andere kant op gekuierd, met wiegende heupen in de woeste wind terwijl hij een vooruitsrevend gezinde politicus met een aanhang bestaande uit een aantal woeste wezens tegenkwam, die hij olijk begroette. Het werd tijd. Eindelijk zag hij de Roembatsers weer. Tijdens hun jarenlange avondschows waar ze omzwervingen imiteerden, waren voornamelijk de zondagen geliefd. Hun klassieke batsdans waarbij ze gezellig klotsten, en de lente verwelkoomden.
Spreek tot mij, o maffe konijnen van het noodlot. Jullie roembabatsers deren mij niet, ware het niet dat de tabloids tegenwoordig het spijkerschrift hebben uitgevonden, waarna ze om de roembatsers schreeuwen. Arjen begreep dat hij niet van deze mensen kon verwachten en liep verder. Plots struikelde hij over een tuinhekje. Dat tewrijl er geen tuin in de omgeving te bekennen was. Arjen was op zijn hoede: hij vreesde voor zere teren leven, en nog erger: zijn vissers zouden hun stuurman kwijtraken, waarna ze schamper grinnikten. Dit was een van zijn tot 20 nachtmerries, al stond hij niet bovenaan. Plotsklaps fietsen de pantoffeldiertjes weer voorbij, uit een onverwachte hoek. Dit alles tewrijl ze jolig aan het zingen waren en zich schaamden omdat ze uit de blokfluitles waren gepiept. Het schaamrood stond in hun kaken gegroefd. Arjen begreep dat het wel pluis was. Deze dieren hadden een zuivere geest, vrij van laster en kwade invloeden. Hij koesterde ze, en hield ze daarom altijd dicht bij zich. Nimmer heeft hij ooit een dermate intense liefde gekoesterd, die zijn tere ziel zo vurig verbrandde voor een diertje. Hij besloot dat hij voor altijd bij Samantha moest blijven, omdat zijn liefde voor eeuwig was. Ze smaakte immers zo bijzonder, naar gortdroge meelpap. Deze smaakrevolutie had hem in dermate hoge graad van extase gebracht, dat hij de te schokkeerder was, toen zij zijn aanzoek afsloeg. Zijn liefde bleef onbeantwoord, net als de roep van de eenzame samaritaan in de Sahara. Op ludieke wijze veroverde Arjen het hart van Samantha met een sluwe list. Stiekumpjes had hij zich benesteld in haar stoutste dromen. Hij had een pakje aangetrokken waardoor hij eruit zag als haar moeder. Elke ochtend fluisterde Hij lieve woordjes over zichzelf in haar oor. Met een slinkse blik controleerde hij haar mate van bewustzijn. Glimlachend gluurde ze soms schuchter door haar wimpers of door haar borstelige wenkbrouwen en weelderige voorhoofdgeulen alhoewel ze meestal niet echt oplettend leek te zijn. Vlak voordat ze wakker genoeg was vlogen golven van intense vurigheid schokkend door haar lichaam. Haar complete wezen vulde zich met de drang om een gat in haar nachtkleed te maken om daarna het instictief te vullen met Arjen. Dit gaf haar veel genoegdoening en jolig keelde ze dan met kirrende zuchtjes van genot zijn naam. Een mystieke wijsgeer verloste haar uit haar toendertijdse belevingsgezindheid waardoor zij met gepaste spoed de droom van Arjen verliet.
Arjen wilde haar nog een wanhopige groet nabrullen maar verslikte zich in een stuk banaan waarna hij over zijn eigen voeten struikelde en vanaf de berm het drassige beekje inplensde. Het beekje was gevuld met menig wonder van de elfenwereld waar hij zich op dat moment niet in bevond. Had hij zich er wel in bevonden dan had hij zich er zeker niet thuisgevoeld. Dit beoordeelde hij aan de hand van de kitcherige elvenspullen die her en der door de beekwand verspreid lagen. Vluchtig kroop hij overeind en klauterde uit de beek. Hij besloot dat hij drassiger paden overwonnen had en de wereld waarin hij zich bevind de slechtste nog niet was. En met een joel van ingetogen uitbundigheid bespiedde hij de deurwachter die zijn ding deed en plotsklaps verstarde toen een woeste Arjen hem vanuit het donker op ridderachtige wijze besprong. Na een wilde worsteling en een korte zelfreflectie bleek het een pantoffeldiertje zijn en kwam hij tot inkeer. Hij zou zijn vrienden niet verraden of hen met kwaadspraak bezoedelen, of met duistere bedoelingen de verkeerde kant op sturen om zo hun levensritme te breken en ze uit hun dagelijkse beslommeringen te sleuren om zo hun geestelijke gesteldheid uit balans te brengen en hun tere vuilnisophalers verkneukeld hadden willen hebben. Maar toch had hij veel respect voor de pantoffeldiertjes. Zo veel respect zelfs dat hij besloot om hen te voorzien van huldigingen en andere indrukwekkende snuisterijen. Deze had hij alleen niet bij zich dus kuierde hij weer verder op zoek naar een brok van deze huldigingen en andere indrukwekkende snuisterijen alvorens een vrolijk liedje te fluiten om zo de moraal hoog te houden.