Baboonius VII

Uit Baboobel
Ga naar: navigatie, zoeken

Het ontroerende verhaal van de incarnatie van Heidi, de eerste bijslaap des underbaboons.

Na deze vermoeiende gebeurtenissen van weleer, vond de opperbaboon het tijd om eens aan zichzelf te denken. Na vele inspannende sessies van diepe inkeer in zijn innerlijke zelf, vond hij het welletjes. Zijn fysiek moest duidelijk merkbaar worden in het aardse bestaan. Hij zakte af in de vers geschapen wereld van zijn lendenen. Nabij een klaterend beekje gaat hij op zoek naar een zinsbegoochelend vrouwelijk schepsel. Tot zijn grote schrik en verbazing treft hij slechts een vrolijk mekkerende kudde geiten aan. Omdat hij deze was vergeten te scheppen en ze dus feitelijk alleen in het diepste zijner gedachten bestonden, schiep hij deze ter plekke. En zo werden de geitekuddes geschapen. Plotseling bedacht hij zich dat hij zijn stoutste dromen werkelijkheid kon laten worden. En zo geschiedde. Heidi was een feit. Niet langer dwaalde ze lichaamloos door zijn geest. Niet langer was ze ontastbaar ver weg verwijderd. Niet langer hunkerde hij naar het aanzicht haar gestalten. Nu was ze werkelijkheid.

Vol passie wendde hij zich tot haar. Hij begroette haar op allerhoffelijkste wijze, zoals alleen de essentiele verwezelijking van het goddelijke dat kan. Ofwel hij stond op zijn handen en speelde met tenen de banjo. Daarbij tonende zijn pronkstuk, zijn gloeiend rode achterwerk, de spotlights vangen. En zo schiep hij het gekleurde licht. En hij zag dat het goed was (in vele kleuren). Vervolgens had hij behoefte. Hij zocht een soort opvulling voor deze ontroerende scene. Iets wat wel aanwezig was, maar niet te prominent. Vervolgens bedacht hij het ideale schepsel dat deze behoefte kon vervullen, en hij schiep de pantoffeldiertjes.

Heide reageerde verbaast op deze plotsklapse faseverandering in het ectoplasma van de opperbaviaan. Ofwel, ze zag Hem verschijnen. Een rode blos maakte zich meester van haar gelaat. Spreekt, oh wonderschone zinsbegoocheling van mijn innerlijke gesteldheid. Heidi zul je heten, Heidi zal jouw naam zijn tot in de eeuwigheid. En zelfs het einde der tijden kan dat niet veranderen. Het ligt verankerd in jouw wezen, jouw ziel, jouw doel van zijn. Jij zult mij voor eeuwig gezelschap bieden, altijd in voor een goed gesprek, en een pleziertje nadien, jij bent mijn contact met de stervelingen, zelf onsterfelijk, maar met het uiterlijk van je omgeving, en daarom, oh Heidi, zal jij voor eeuwig zijn, Heidi. Goh, zei Heidi, dat komt nogal onverwacht. Dat had ik niet zien aankomen. Ik weet dat het een schok voor je kan zijn, maar wees onbevreest, oh Heidi, het lot zal altijd in jouw voordeel keren. Zolang jij aan mijn zijde staat zal ons geen onheil treffen. En weest gerust, Ik zal jou nooit in de steek laten. Want jij, oh Heidi, bent de weerspiegeling van mijn zieke geest.

Vervolgens voelde Heidi een fysieke aantrekkingskracht tot deze vreemde, uren, dagen, maanden, jaren, vlogen als een schaduw heen. Vol bevrediging besloot de opperbaviaan dat hij verder moest met het scheppen der aarde. Hij moest Heidi koesteren, maar nu even niet. De plicht schreeuwde naar hem met schallende klanken. De helft van zijn geschapen diersoorten was reeds uitgestorven omdat Hij vergeten was voedsel te scheppen. Slechts de carnivoren, en omnivoren, waren door puur kannibalisme nog in kleine getale aanwezig. De schepping lag aan de rand van de afgrond. Het voortbestaan van de aarde hing aan een zijden draad. En in deze donkere uren was er maar een iemand die de schepping kon voltooien, het werk afmaken. De schepper, Hij, de Opperbaviaan. Maar Heidi lonktte, en ze werden weer samen een, terwijl klotsende geluiden van dolle extase hem dol maakten. De aarde kon wel even wachten, nu waren er belangrijker zaken die Zijn almachtighe aandacht riepen. Jaren later besloot Heidi dat het zo echt niet verder kon. De vleselijke lusten moesten bedwongen worden voor de plicht. Bovendien werkte het gekrijs van jammerlijk verloren diersoorten op haar zenuwen. Ze stelde voor gezamelijk de boomhut te verlaten en de dieren te redden. Schoorvoetend stemde de Opperbaviaan in, na nog een heftig afscheid. En nog eentje, om het af te leren. Toen riep de plicht en werd het voedsel geschapen. Vol vreugde stortten de uitgehongerde pantoffeldiertjes zich samen op het vers geschapen voedsel. Ook de Baviaan deelde in de feestvreugde.

En zo geschiedde, in een dezer dagen des oordeels, dat Heidi geschapen werd. En dat de Opperbaviaan de kans kreeg een frisse nieuwe start met het scheppen van de bevolking der aarde te maken.